Terwijl het volk in hoogst irritante rijen de kerstmarkt van Gent verslindt, ben ik verzonken in datumloze dagen zonder naam.

Tijdens deze dagen kijk ik als vanouds vanuit een onverwachte hoek naar de bomen, die elkaar in de wind willen omhelzen, met een troosteloos gevoel, alsof ik net iemand heb vermoord en alleen achterblijf met mijn misdaad, die mij onverwijld openscheurt en de wereld op een andere manier beschrijft.

Een wereld die mijn versplinterde emoties op een genadeloze manier uithakken tot wanneer ik even naakt ben als de bodemloze ogen van een doorgewinterd borderliner.

Met sobere precisie, scherpzinnig en spits, probeer ik de uren van het voorbijgevlogen jaar samen te vatten. Kortom ik vlooi naar herinneringen en kom, zij het onbewust, tot de nuchtere vaststelling dat er ook dit jaar geen schreeuwende herinneringen zijn die me bij mijn nekvel grijpen om mij te bevrijden uit de beveiligde cel waarin ik mij al enkele jaren hopeloos bevind. Ofschoon, ik vind dat helemaal niet erg, want de duisternis holt mijn cel uit, doet de omtrek van tralies vervagen terwijl er een liefelijke geur van bedauwd gras naar binnen komt gewaaid.

Wat mijn bewaker betreft.

Mijn bewaker is de tijd. Zijn stem klinkt als een klok. En hij zegt dat ik een vreemdeling ben die aan nederlagen geen gebrek heeft. Tussen ons gezegd en gezwegen: ik wou dat mijn bewaker iets zwijgzamer was, aangezien hij geen seconde zijn mond houdt. Ik word er, wat niet verkeerd is trouwens, moedeloos van en ben dermate verbaasd dat hij mijn gezelschap op prijs stelt, waardoor ik de ene sigaret na de andere verlurk, omdat ik samen met de rook ongedwongen wil vervliegen tot een hoopje as, kwestie dat ik de ramp wil vervullen die enkel mezelf treft.

Hoe dan ook. Eenieder zou in mijn geval barsten van zelfmedelijden, welaan; ik ben als een barst uit de moederbuik gezogen met de vacuümpomp, op de sterfdatum van Prince nota bene. De dokter had mij beter in de baarmoeder laten zitten of mij meteen in een teil afwaswater weggekeild bij het gevaarlijk afval, waar men batterijzuur en zo van die dingen bewaard. Ik heb overigens nooit begrepen waarom de ander voortdurend hangt naar het zogenaamde geluk. Kan de mens dan werkelijk niet bevatten dat de zoektocht het lijden verlengt?

Gelukkig vind ik de mens geen knip voor de vingers waard en word ik niet bestierd door zorgen, ook al sta ik elke dag prompt op met een ineengekrompen maag en een gevoel van zelfkastijding, dat het nu allemaal maar eens moet gedaan zijn, met de wereld en zo.

Maar neen, de wereld draait maar door terwijl de tijd; mijn bewaker, zichzelf eindeloos uitrekt en de vreemde gloed, die in mij doorgaans brandt, geenszins bekoeld, zodat ik niet anders kan dan stiekem de behoefte te voelen om tegen iemand te fluisteren: dat ik geen recht heb op een beter lot, temeer omdat ik er niet eens behoefte aan heb.

Schilderij: Spilliaert